dinsdag 9 oktober 2012

Van oudemensen, de dingen, die voorbijgaan


Zondagavond had ik lekker gegeten, de afwas weggewerkt en nog net tijd gevonden om Ajax gelijk te zien spelen tegen Utrecht. Daarna ging ik naar een gesprek over Bonhoeffer in de Hoeksteen van Austerlitz. Gerard Dekker, godsdienstsocioloog, weet veel van Bonhoeffer en kan het goed brengen. Vijftien personen, de geluidstechnicus en ikzelf incluis, kwamen opdagen, voornamelijk vrouwen. De mediaan van hun leeftijd schat ik op 72, een getrouwe afspiegeling van een doorsnee PKN-clubje. Hoe marginaal kun je worden als kerk?

 

In zijn kanttekening in de Volkskrant, vanochtend, signaleert Arnon Grunberg een voorval dat bij mij eenzelfde treurnis wekt. Tegenlicht wordt door de netcoördinator verbannen naar een tijdstip ergens vroeg in de ochtend. Het protest ertegen van Wouke van Scherrenburg wordt afgedaan als elitair  gemopper. Hoe marginaal is verspreiding van kennis geworden op TV, de publieke zender welteverstaan?

 

We zijn met zijn allen voortreffelijk bezig om alles wat riekt naar traditionele kennisoverdracht naar de gallemiezen te helpen. Het lekkere sfeertje dat daarvoor in de plaats komt, bestaat meer dan ooit uit brood en spelen, infotainment is het hoogst haalbare. Slechts een luttel aantal ‘elitaire oude vrouwtjes’, een Gideonsbende, in dit geval eerder sneu dan dapper, is nog geïnteresseerd in ‘Bildung’.

 

Hebben wij die zo voortreffelijk bezig zijn wel door hoe schadelijk dit is voor het animo van onze jeugd om haar best te doen op school?

woensdag 3 oktober 2012

Puber anno nu


Puber anno nu

“Al ga je op je kop staan, ik doe toch waar ik zin in heb” scoort hoog in de puberale top-10. De hoge ranking van deze eigengereidheid is van alle tijden. Toch, denk ik, tobben opvoeders er tegenwoordig vaker mee dan vroeger. Hoe dat komt? Aan de puber zelf verandert niet zoveel, wel aan zijn leefwereld, denk ik. Niet zozeer de biologische klok van de tiener  tikt anders, het is vooral het moderne tijdsgewricht dat van slag is. En aangezien geldt:  ‘Ik ben ik plus mijn omstandigheden. En als de omstandigheden niet goed zijn, wat kun je dan van het ik verwachten?’(Ortega y Gasset)…moeten we eens naar die moderne tijd kijken.

 

Eerst twee voorvallen, illustraties van puberaal verzet, één uit de krant één uit mijn dagelijkse werk.

Lara Habold uit Leiden, 17 net het Havo-diploma, wil een tussenjaar nemen. Haar moeder vindt dat prima, maar vraagt wel kostgeld -150 euro- nu ze niet naar school gaat. Lara vindt dat veel te hoog en heeft om raad gevraagd bij de lezers van de Volkskrant. De redactie wil weten wat Lara met die wijze raad heeft gedaan. In de krant staat de eerste brief van Lara, een selectie van de antwoorden, en een nawoord van Lara. Daarin schrijft ze: ‘De antwoorden hebben averechts gewerkt, mijn moeder is er nu van overtuigd dat ze niet te veel vraagt… jammer genoeg… eigenlijk heb ik een beetje spijt dat ik überhaupt heb geschreven!’

Typerend, denk ik, is deze beteuterde epiloog.  Nu de reactie van de lezers voor haar nadelig uitpakt, blijkt dat Lara niet om raad verlegen zat. Ze wil niet weten wie gelijk heeft -  haar moeder of zijzelf - , maar wil gelijk krijgen. Waar redelijke argumenten  de eigen opvatting onderuit halen, worden ze onbekommerd terzijde geschoven met  ’Nou en?!’

Voorval numero twee.

Het is vrijdagmiddag. Onze Française komt langs met een bosje bloemen. “Je komt als geroepen, kun je even helpen?”  Mabel, 3VWO,  snapt niks van een oefening. Wanneer is het ‘qu’est-ce-qui’,  wanneer ‘qu’est-ce-que’?  De uitleg  duurt bijna een half uur. Mabel demonstreert weinig taalgevoel, haar grammaticale basis is nihil – het verschil tussen onderwerp en lijdend voorwerp/ tussen wat en wie, ze hoort het voor de eerste keer, naar haar idee.  Ze kan de invuloefening  niet maken , omdat ze geen oefenzin begrijpt. Werkwoordsvormen, basisvocabulaire , ze weet het niet. Wat er vooral aan schort: de puf om er moeite voor te doen. Achterin het basisboek kijken waar woordenlijst en vervoeging van het werkwoord keurig staan gegroepeerd, het is teveel gevraagd.

De week erop maakt dezelfde Mabel een boel stennis. Ze wil weg naar een vriendin om een paar kaartjes te kopen. Waarom dat nu meteen moet, terwijl ze haar werk nog niet af heeft, is te veel gevraagd. Ze kijkt boos, heel boos en daar blijft het bij. Haar begeleider weet er geen raad mee. Ik ook niet. Fysieke dwang is het enige wat rest, maar dat is sinds de jaren vijftig geen optie meer.

Weer een week later. Dezelfde poppenkast rond Mabel. Voor vier uur moet ze kaartjes kopen bij een vriendin, terwijl ze nog een SO-tje Duits moet leren. Ik vertel haar dat we verlegen zijn met de situatie. Wij willen ons werk goed doen. Als ze nu voortijdig weggaat, neemt ze een loopje met zichzelf, met haar ouders en met ons. Ze ontdooit enigszins als ik mijn arsenaal aan volwassen redelijkheid aan haar voorleg. Dan vraag ik hoe veel tijd het eigenlijk kost om die kaartjes te halen. “Tien minuten fietsen”, zegt ze. “Maar dan zijn we eruit”, denk ik hardop. “Je gaat  even heen en weer en dan kan je over een half uurtje je leerwerk afmaken. Jij je zin, wij ons zin en je ouders hoeven het weekend niet meer achter je aan te zeuren over het huiswerk.”

Terstond ebt alle toegeeflijkheid weg. Verachting, verontwaardiging, ongeloof dat ik zoiets stompzinnigs kan uiten, lees ik in haar donkere ogen. Stil ondergaat ze mijn afsluitende tirade: ‘dat het hiermee ophoudt, dat ik haar redeloze houding zat ben, en dat ze wordt bedankt voor de puberale onzin die ze ons voorschotelt’.  Mabel pakt haar spullen en gaat er van tussen.  

Een half uur later belt haar moeder, net als de week ervoor. Wat er toch mis is? Ik vertel haar wat zich heeft voorgedaan van mijn perspectief uit. Net als toen vinden we elkaar in onze redelijkheid. Het weekend zal mams zorgen dat het SO Duits wordt geleerd.

De maandagmiddag erop:  opnieuw mevrouw aan de lijn. Mabel is niet te vermurwen. Ze gaat niet meer naar huiswerkbegeleiding. Na twee jaar en drie weken stopt ze ermee, punt uit.

Mams is met de situatie verlegen, ik ook. We vinden het niks dit abrupte afscheid en ik vraag of Mabel, als ze tot bedaren is gekomen, nog even langs wil komen. We hebben per slot van rekening twee jaar lang heel prettig  samen geknokt  om op school succes te boeken. Ik hang op met: “Dank u wel, mevrouw, voor het vertrouwen! Ik wens u en Mabel alle goeds!”

 

Net als Lara is Mabel niet aanspreekbaar voor argumenten. Haar weerzin bepaalt hoe het werkt.

Het dilemma waar Lara en Mabel vooral hun ouders mee opzadelen is overbekend.  Hoe verzoen je puberale eigengereidheid met volwassen handel en wandel, ingebed in verantwoorde redelijkheid?

Ik matig me niet aan op deze vraag een antwoord te hebben. Veel meer dan dag in dag uit de strijd aangaan op hoop van zegen rest de opvoeder niet, ben ik bang.

Wel pretendeer ik te kunnen staven dat de beantwoording de laatste tijd niet makkelijker is geworden. En met excuus voor de anekdotische uitwijding over Lara en Mabel,  kom ik er nu aan toe een blik te werpen op  wat er speelt in hun  leefwereld.

 

Typerend voor pubers, zoals gezegd, is hun verknochtheid aan gelijk krijgen. In vroeger tijden werd dit gelijk onder geschoffeld, ook nu nog waar conservatieve zeden heersen is het recht van de volwassene dominant. Maar sinds de jaren zestig van de vorige eeuw heeft de ‘natuurlijke orde’  haar  vanzelfsprekendheid verloren. Opvoeden is meer een “partnerschaftliche Beziehung” geworden (Michael Winterhoff: Warum unsere Kinder Tyrannen werden), beslist minder eenvoudig dan voorheen. De combinatie van deze ideologische ommekeer en de Westerse welvaartsexplosie heeft onmiskenbaar een enorme Schwung gegeven aan de  groei van  de hier gewraakte ‘juvenocratie’.

Het lijkt me dat er de laatste twintig jaar nog een complicerende factor is bijgekomen.  De vorming van de homo sapiens tot homo economicus digitalis. De markt heeft onze taal en ons denken geïmpregneerd, voortvarend ondersteund door de ICT-revolutie. Daardoor heeft intellectuele zinnelijkheid aan waarde ingeboet. Marketing, een uitgekiend inspelen op onmiddellijke  zinnenprikkeling, een bombardement aan beeld en geluid, én hard- en software die er op een fantastische manier mee aan de haal zijn gegaan,  hebben ons privéleven,  maar ook onze publieke handel en wandel  gekoloniseerd. Beelden en zinnen met een directe impact, reclametaal, is de norm geworden. Men dicht  tegenwoordig  al gauw een elitair karakter toe aan argumentatief spreken en schrijven.  Een doorwrocht betoog  wordt als veel te vermoeiend ervaren. Moderne sociale media kunnen er niks mee. Het kost tijd en ruimte en vereist nadenken.  Het past niet bij YouTube en Twitter.

 

Hoe zouden moderne pubers gegeven deze ingrijpende wijziging van hun leefwereld, weggeleid kunnen worden uit het gevoelsmatige hechten aan het eigen gelijk, en begrip kunnen ontwikkelen  voor het verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen ?

 

Om te voorkomen dat deze vraag wordt gelezen als een klaagzang, sluit ik mijn praatje af met een lofrede op de puber:

Kostbaar is mij alles van u;/ ik nader het niet dan met schroom./ Maar ik buig onvoorwaardelijk het hoofd/voor wat eigenlijk niet is voltooid;/alsof het nog woont in de droom, (Ida Gerrhardt)