Puber anno nu
“Al ga je op je kop staan, ik doe toch waar ik zin in heb”
scoort hoog in de puberale top-10. De hoge ranking van deze eigengereidheid is
van alle tijden. Toch, denk ik, tobben opvoeders er tegenwoordig vaker mee dan
vroeger. Hoe dat komt? Aan de puber zelf verandert niet zoveel, wel aan zijn
leefwereld, denk ik. Niet zozeer de biologische klok van de tiener tikt anders, het is vooral het moderne
tijdsgewricht dat van slag is. En aangezien geldt: ‘Ik ben ik plus mijn omstandigheden. En als de
omstandigheden niet goed zijn, wat kun je dan van het ik verwachten?’(Ortega y
Gasset)…moeten we eens naar die moderne tijd kijken.
Eerst twee voorvallen, illustraties van puberaal verzet, één
uit de krant één uit mijn dagelijkse werk.
Lara Habold uit
Leiden, 17 net het Havo-diploma, wil een tussenjaar nemen. Haar moeder vindt
dat prima, maar vraagt wel kostgeld -150 euro- nu ze niet naar school gaat.
Lara vindt dat veel te hoog en heeft om raad gevraagd bij de lezers van de
Volkskrant. De redactie wil weten wat Lara met die wijze raad heeft gedaan. In
de krant staat de eerste brief van Lara, een selectie van de antwoorden, en een
nawoord van Lara. Daarin schrijft ze: ‘De antwoorden hebben averechts gewerkt,
mijn moeder is er nu van overtuigd dat ze niet te veel vraagt… jammer genoeg… eigenlijk
heb ik een beetje spijt dat ik überhaupt heb geschreven!’
Typerend, denk ik, is deze beteuterde epiloog. Nu de reactie van de lezers voor haar nadelig
uitpakt, blijkt dat Lara niet om raad verlegen zat. Ze wil niet weten wie gelijk
heeft - haar moeder of zijzelf - , maar wil
gelijk krijgen. Waar redelijke argumenten
de eigen opvatting onderuit halen, worden ze onbekommerd terzijde
geschoven met ’Nou en?!’
Voorval numero twee.
Het is vrijdagmiddag. Onze
Française komt langs met een bosje
bloemen. “Je komt als geroepen, kun je even helpen?” Mabel, 3VWO, snapt niks van een oefening. Wanneer is het
‘qu’est-ce-qui’, wanneer
‘qu’est-ce-que’? De uitleg duurt bijna een half uur. Mabel demonstreert
weinig taalgevoel, haar grammaticale basis is nihil – het verschil tussen
onderwerp en lijdend voorwerp/ tussen wat en wie, ze hoort het voor de eerste
keer, naar haar idee. Ze kan de
invuloefening niet maken , omdat ze geen
oefenzin begrijpt. Werkwoordsvormen, basisvocabulaire , ze weet het niet. Wat
er vooral aan schort: de puf om er moeite voor te doen. Achterin het basisboek
kijken waar woordenlijst en vervoeging van het werkwoord keurig staan
gegroepeerd, het is teveel gevraagd.
De week erop maakt dezelfde
Mabel een boel stennis. Ze wil weg naar een vriendin om een paar kaartjes te
kopen. Waarom dat nu meteen moet, terwijl ze haar werk nog niet af heeft, is te
veel gevraagd. Ze kijkt boos, heel boos en daar blijft het bij. Haar begeleider
weet er geen raad mee. Ik ook niet. Fysieke dwang is het enige wat rest, maar
dat is sinds de jaren vijftig geen optie meer.
Weer een week later.
Dezelfde poppenkast rond Mabel. Voor vier uur moet ze kaartjes kopen bij een
vriendin, terwijl ze nog een SO-tje Duits moet leren. Ik vertel haar dat we
verlegen zijn met de situatie. Wij willen ons werk goed doen. Als ze nu
voortijdig weggaat, neemt ze een loopje met zichzelf, met haar ouders en met ons.
Ze ontdooit enigszins als ik mijn arsenaal aan volwassen redelijkheid aan haar
voorleg. Dan vraag ik hoe veel tijd het eigenlijk kost om die kaartjes te
halen. “Tien minuten fietsen”, zegt ze. “Maar dan zijn we eruit”, denk ik
hardop. “Je gaat even heen en weer en
dan kan je over een half uurtje je leerwerk afmaken. Jij je zin, wij ons zin en
je ouders hoeven het weekend niet meer achter je aan te zeuren over het
huiswerk.”
Terstond ebt alle
toegeeflijkheid weg. Verachting, verontwaardiging, ongeloof dat ik zoiets
stompzinnigs kan uiten, lees ik in haar donkere ogen. Stil ondergaat ze mijn
afsluitende tirade: ‘dat het hiermee ophoudt, dat ik haar redeloze houding zat
ben, en dat ze wordt bedankt voor de puberale onzin die ze ons voorschotelt’. Mabel pakt haar spullen en gaat er van tussen.
Een half uur later
belt haar moeder, net als de week ervoor. Wat er toch mis is? Ik vertel haar
wat zich heeft voorgedaan van mijn perspectief uit. Net als toen vinden we
elkaar in onze redelijkheid. Het weekend zal mams zorgen dat het SO Duits wordt
geleerd.
De maandagmiddag erop:
opnieuw mevrouw aan de lijn. Mabel is
niet te vermurwen. Ze gaat niet meer naar huiswerkbegeleiding. Na twee jaar en
drie weken stopt ze ermee, punt uit.
Mams is met de situatie
verlegen, ik ook. We vinden het niks dit abrupte afscheid en ik vraag of Mabel,
als ze tot bedaren is gekomen, nog even langs wil komen. We hebben per slot van
rekening twee jaar lang heel prettig
samen geknokt om op school succes
te boeken. Ik hang op met: “Dank u wel, mevrouw, voor het vertrouwen! Ik wens u
en Mabel alle goeds!”
Net als Lara is Mabel niet aanspreekbaar voor argumenten.
Haar weerzin bepaalt hoe het werkt.
Het dilemma waar Lara en Mabel vooral hun ouders mee
opzadelen is overbekend. Hoe verzoen je puberale
eigengereidheid met volwassen handel en wandel, ingebed in verantwoorde
redelijkheid?
Ik matig me niet aan op deze vraag een antwoord te hebben. Veel
meer dan dag in dag uit de strijd aangaan op hoop van zegen rest de opvoeder
niet, ben ik bang.
Wel pretendeer ik te kunnen staven dat de beantwoording de
laatste tijd niet makkelijker is geworden. En met excuus voor de anekdotische
uitwijding over Lara en Mabel, kom ik er
nu aan toe een blik te werpen op wat er
speelt in hun leefwereld.
Typerend voor pubers, zoals gezegd, is hun verknochtheid aan
gelijk krijgen. In vroeger tijden werd dit gelijk onder geschoffeld, ook nu nog
waar conservatieve zeden heersen is het recht van de volwassene dominant. Maar
sinds de jaren zestig van de vorige eeuw heeft de ‘natuurlijke orde’ haar vanzelfsprekendheid verloren. Opvoeden is meer
een “partnerschaftliche Beziehung” geworden (Michael Winterhoff: Warum unsere
Kinder Tyrannen werden), beslist minder eenvoudig dan voorheen. De combinatie
van deze ideologische ommekeer en de Westerse welvaartsexplosie heeft
onmiskenbaar een enorme Schwung gegeven aan de groei van de hier gewraakte ‘juvenocratie’.
Het lijkt me dat er de laatste twintig jaar nog een
complicerende factor is bijgekomen. De vorming
van de homo sapiens tot homo economicus digitalis. De markt heeft onze taal en ons
denken geïmpregneerd, voortvarend ondersteund door de ICT-revolutie. Daardoor
heeft intellectuele zinnelijkheid aan waarde ingeboet. Marketing, een
uitgekiend inspelen op onmiddellijke
zinnenprikkeling, een bombardement aan beeld en geluid, én hard- en
software die er op een fantastische manier mee aan de haal zijn gegaan, hebben ons privéleven, maar ook onze publieke handel en wandel gekoloniseerd. Beelden en zinnen met een
directe impact, reclametaal, is de norm geworden. Men dicht tegenwoordig
al gauw een elitair karakter toe aan argumentatief spreken en
schrijven. Een doorwrocht betoog wordt als veel te vermoeiend ervaren. Moderne
sociale media kunnen er niks mee. Het kost tijd en ruimte en vereist
nadenken. Het past niet bij YouTube en
Twitter.
Hoe zouden moderne pubers gegeven deze ingrijpende wijziging
van hun leefwereld, weggeleid kunnen worden uit het gevoelsmatige hechten aan
het eigen gelijk, en begrip kunnen ontwikkelen
voor het verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen ?
Om te voorkomen dat deze vraag wordt gelezen als een klaagzang,
sluit ik mijn praatje af met een lofrede op de puber:
Kostbaar is mij alles van u;/ ik nader het niet dan met
schroom./ Maar ik buig onvoorwaardelijk het hoofd/voor wat eigenlijk niet is
voltooid;/alsof het nog woont in de droom, (Ida Gerrhardt)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten